Jeltje de Bosch Kemperstraat 183 | 2401 KD Alphen aan den Rijn | info@srbo.nl
Bestuurder wint Kort Geding tegen Ontslag door de Raad van Toezicht Stichting Ronduit.
Schorsingsbesluit wordt ingetrokken en ontslagbesluit wordt geschorst tot in de bodemprocedure is beslist. Waarschijnlijk heeft de RvT niet in het belang van de stichting gehandeld door de bestuurder te ontslaan.
Uitspraak Rechtbank Noord-Holland 31-03-2022, ECLI:NL:RBNHO:2022:2694
Onenigheid tussen RvT en bestuurder ontstaat door de wens van de RvT om de beloning voor leden van RvT te verhogen en de zittingstermijn van leden van de RvT te rekken.
Stichting Ronduit is een stichting voor openbaar onderwijs met 18 locaties voor basisonderwijs in Alkmaar. Zij verzorgt met 9 Spinakervestigingen ook speciaal onderwijs voor leerlingen van 4 tot 18 jaar. De bestuurder was sinds 2005 in dienst van Stichting Ronduit en werd per 1 januari 2014 statutair bestuurder onder een Raad van Toezicht bestaande uit 5 leden. De bestuurder had een arbeidsovereenkomst voor onbepaalde tijd. In de loop van 2020/2021 zijn onenigheden ontstaan tussen leden van de RvT en de bestuurder, onder meer over de verhoging van de beloning voor de leden van de RvT tot het viervoudige in strijd met de statuten en de toekomstige invulling van het bestuursmodel. Twee leden van de RvT wilden langer dan de door de statuten toegestane 2 termijnen lid van de RvT blijven. Ook wilde de RvT een tweede bestuurder benoemen en de bestuurder was daarop tegen.
RvT zegt niet meer met de bestuurder te kunnen samenwerken en biedt een VSO aan ter beëindiging van de arbeidsovereenkomst.
Dit heeft er bij de RvT toe geleid dat zij in september 2021 tot de conclusie kwamen niet meer met de bestuurder te kunnen samenwerken. Er werd aan bestuurder meegedeeld dat zij hem wilden ontslaan, maar dat hij ook kon meewerken aan een beëindigingsregeling op basis van een vaststellingsovereenkomst (VSO). Eind november 2021 kwam er een VSO tussen enerzijds RvT en bestuurder tot stand, waarbij zijn arbeidsovereenkomst zou eindigen per 1 februari 2022.
Directeuren willen dat de bestuurder blijft en spreken hun vertrouwen in hem uit. Bestuurder ontbindt VSO binnen bedenktermijn van 14 dagen.
Toen de directeuren van Ronduit hierover werden geïnformeerd, togen zij naar de bestuurder om hiertegen te protesteren. Zij vonden dat Stichting Ronduit dankzij de bestuurder goed draait op elk terrein (financieel, operationeel en qua onderwijskwaliteit met positieve beoordelingen van de inspectie) en dat zij graag met hem de uitdagingen van de komende jaren willen aangaan. Dat was voor de bestuurder aanleiding om binnen de bedenktermijn van 14 dagen af te zien van de in de vaststellingsovereenkomst gemaakte afspraken.
Mediation loopt op niets uit. Schorsing en voornemen tot ontslag met positief advies GMR.
De RvT stelt na kennisneming van de ontbinding van de VSO aan de bestuurder voor ofwel er wordt over de VSO heronderhandeld ofwel er moet een verbetertraject onder leiding van de RvT worden ingezet om het functioneren van de bestuurder te verbeteren. De start van dit verbetertraject moet gebeuren onder leiding van een mediator, zodat er tot werkbare afspraken kan worden gekomen. De bestuurder kiest voor een verbetertraject met mediationtraject. Helaas blijkt begin februari 2022, dat de mediation mislukt. De bestuurder zegt het vertrouwen in de RvT op en wordt daarin gevolgd door 17 van de 20 directeuren van de scholen van Ronduit. De gemeenteraad van Alkmaar grijpt vervolgens in en ontslaat de 2 leden van de RvT, die langer dan de toegestane 2 termijnen als lid RvT waren blijven zitten met terugwerkende kracht. De RvT bestaat dan nog uit slechts 2 leden. Een ruime meerderheid van de directeuren van Ronduit wilden dat ook zij zouden opstappen, maar zij weigeren dat. Zij schorsen de bestuurder en delen hun voornemen tot ontslag aan hem mede. Vervolgens leggen zij dit zonder dat de bestuurder zijn zienswijze heeft kunnen geven voor aan de GMR. De GMR geeft positief advies op het voornemen tot ontslag van de bestuurder.
De bestuurder spant een Kort Geding aan tegen het schorsingsbesluit. Twee dagen voor de zitting in KG wordt hij op staande voet ontslagen en wijzigt daarom zijn eis in de dagvaarding.
De bestuurder spant een Kort Geding aan tegen het schorsingsbesluit en dagvaardt de RvT bij de Voorzieningenrechter van de Rechtbank Alkmaar. De bestuurder verweert zich schriftelijk tegen het voornemen tot ontslag van de RvT. De RvT ontslaat de bestuurder 2 dagen voor de zitting van het KG op staande voet. De bestuurder wijzigt daarop zijn eis in de dagvaarding. Hij stelt onder meer dat het besluit tot ontslag onbevoegd is genomen door de RvT omdat er nog slechts 2 leden in de RvT zitten. Verder geeft hij aan dat de GMR zijn advies heeft gegeven zonder ook door de GMR te zijn gehoord. De GMR heeft geadviseerd op eenzijdige informatie van de RvT en in het bijzijn van de 2 leden van de RvT. Hij stelt ook dat de RvT met zijn schorsing en ontslag niet heeft gehandeld in het belang van de rechtspersoon, Stichting Ronduit, nu hij het vertrouwen geniet van de organisatie (directeuren en stafbureau) en vele jaren goed heeft gefunctioneerd. Hij is 64 jaar en er is geen rekening gehouden met zijn belang om zijn baan te behouden.
De RvT protesteert tegen de uitbreiding van eis omdat deze wijziging van eis zo kort voor de zitting plaatsvindt en zij zich daardoor benadeeld voelen in hun verweer.
Oordeel van de voorzieningenrechter
Eiswijziging toegestaan
Stichting Ronduit heeft ter zitting haar bezwaren tegen de eiswijziging gehandhaafd. Hieraan wordt voorbijgegaan. De bestuurder heeft het ontslagbesluit op 15 maart 2022 ontvangen, twee dagen voor de geplande kort geding zitting. In de inleidende dagvaarding van 9 maart 2022 zijn vorderingen ingesteld tegen het schorsingsbesluit. Dat besluit is (voorlopig) ingehaald door het ontslagbesluit. Het is dus logisch dat de oorspronkelijke vorderingen moesten worden aangepast. De eiswijziging is dan ook toelaatbaar. Dit betekent dat ook het ontslagbesluit, waarin overigens veel al eerder door Stichting Ronduit gebruikte argumenten terugkomen, in dit kort geding aan de orde is. Daarbij is in aanmerking genomen dat Stichting Ronduit deze situatie had kunnen voorkomen door in afwachting van (de uitkomst van) dit kort geding nog geen ontslagbesluit te nemen. Dat heeft zij niet gedaan.
Er is spoedeisend belang
Een vordering in kort geding kan alleen worden toegewezen als daarbij een spoedeisend belang bestaat. Voor toewijzing van een vordering in kort geding is vereist dat de feiten en omstandigheden die aan de vordering ten grondslag zijn gelegd, voldoende aannemelijk zijn. Ook moet in voldoende mate waarschijnlijk zijn dat de vordering in een nog te voeren gewone procedure (bodemprocedure) zal worden toegewezen. Voor nader onderzoek naar bepaalde feiten en omstandigheden of voor bewijslevering door bijvoorbeeld getuigen is in dit kort geding geen plaats. Dat moet gebeuren in een eventuele bodemprocedure. De beoordeling in dit kort geding is dan ook een voorlopig oordeel over het geschil tussen partijen. Het spoedeisend belang volgt genoegzaam uit de aard van de vorderingen die ertoe strekken dat de bestuurder weer wordt toegelaten tot zijn werkzaamheden als bestuurder van Stichting Ronduit en de stellingen van de bestuurder en is ook niet (gemotiveerd) betwist.
Rechtpositie van de bestuurder
De voorzieningenrechter stelt voorop dat de bestuurder een ‘dubbele’ rechtspositie heeft. Hij is (statutair) bestuurder van Stichting Ronduit en werknemer. Voor de rechtspositie als bestuurder gelden de regels van het rechtspersonenrecht, voor de rechtspositie van werknemer de regels van het arbeidsrecht.
Op een ontslag van eiser als bestuurder is artikel 2:286 lid 4 sub c BW van toepassing. Dat artikel bepaalt dat de statuten van een stichting ‘de wijze van benoeming en ontslag der bestuurders’ moeten inhouden. Volgens artikel 5 lid 6 van de statuten van Stichting Ronduit kan eiser als bestuurder worden ontslagen door de RvT.
verband tussen rechtspersoonsrechtelijk ontslag en arbeidsrechtelijk ontslag
Een rechtspersoonsrechtelijk ontslag(besluit) heeft volgens rechtspraak van de Hoge Raad in beginsel ook de beëindiging van de arbeidsovereenkomst van de bestuurder tot gevolg.
In het verlengde daarvan geldt naar het oordeel van de voorzieningenrechter ook dat voor een arbeidsrechtelijke opzegging, zoals een ontslag op staande voet, een voorafgaand rechtsgeldig rechtspersoonsrechtelijk ontslagbesluit van, in dit geval, de RvT nodig is. Uit de ‘15 april-arresten’ volgt immers dat in het rechtspersoonsrechtelijk ontslagbesluit ook de arbeidsrechtelijke opzegging is gelegen. Pas als is geoordeeld dat een rechtspersoonsrechtelijk ontslagbesluit geldig en onaantastbaar is, kan aan de orde komen wat de gevolgen van dat besluit zijn voor de arbeidsrechtelijke opzegging. Indien een rechtspersoonsrechtelijk ontslagbesluit nietig dan wel ongeldig is, of ontbreekt, is dus ook het daaruit voortvloeiende arbeidsrechtelijke ontslag nietig dan wel ongeldig, of ontbreekt daarvoor een grondslag. Voor een ander oordeel ziet de voorzieningenrechter gelet op de hiervoor genoemde rechtspraak geen ruimte, ook omdat een bestuurder anders steeds en zonder meer op staande voet zou kunnen worden ontslagen, zelfs als daaraan in het geheel geen rechtsgeldig en bevoegd genomen rechtspersoonsrechtelijk ontslag(besluit) ten grondslag ligt, zonder dat die bestuurder daartegen effectief zou kunnen optreden.
Ontslag van de bestuurder op 14 maart 2022. Het besluit is bevoegd genomen ook al bestond de RvT uit slechts 2 personen. De bestuurder is in de gelegenheid gesteld zich te verweren en heeft schriftelijk verweer geleverd tegen het voornemen tot ontslag.
Uit het ontslagbesluit blijkt dat de bestuurder op 14 maart 2022 zowel een rechtspersoonsrechtelijk ontslag als een arbeidsrechtelijk ontslag op staande voet heeft gekregen. De bestuurder vordert in deze procedure geen vernietiging van het arbeidsrechtelijk ontslag op staande voet op 14 maart 2022. Die mogelijkheid bestaat ook niet meer sinds de inwerkingtreding per 1 juli 2021 van de Wet bestuur en toezicht rechtspersonen en de invoering van artikel 2:298a BW. Volgens het eerste lid van dit artikel kan de rechter een stichtingsbestuurder-werknemer die zijn ontslag aanvecht niet veroordelen tot herstel van de arbeidsovereenkomst. Met deze bepaling wordt volgens de toelichting recht gedaan aan het belang van de rechtspersoon om te worden bestuurd door personen die het vertrouwen genieten van het orgaan dat voor de samenstelling van het bestuur verantwoordelijk is.
Nietigheid/vernietigbaarheid van het rechtspersoonsrechtelijk ontslag
De bestuurder stelt dat het rechtspersoonsrechtelijke ontslagbesluit van 14 maart 2022 nietig dan wel vernietigbaar is.
Op grond van artikel 2:14 lid 1 BW is een besluit van een orgaan van een rechtspersoon dat in strijd is met de wet of de statuten nietig, tenzij uit de wet iets anders voortvloeit. Artikel 2:15 lid 1 BW bepaalt onder meer dat een besluit van een orgaan van een rechtspersoon vernietigbaar is wegens strijd met wettelijke of statutaire bepalingen die het tot stand komen van besluiten regelen (sub a) en wegens strijd met de redelijkheid en billijkheid die door artikel 2:8 BW worden geëist (sub b). Op grond van artikel 2:8 lid 1 BW moeten een rechtspersoon en degenen die krachtens de wet en statuten bij zijn organisatie zijn betrokken zich zodanig tegenover elkaar gedragen als naar redelijkheid en billijkheid wordt gevorderd. Hieronder vallen in deze zaak dus de onderlinge verhoudingen tussen de bestuurder en de RvT. Zij moeten bij hun handelen tegenover elkaar zorgvuldigheid betrachten ten aanzien van ieders gerechtvaardigde belangen. Deze zorgvuldigheidseis wordt ingekleurd door de omstandigheden van het geval. De rechter past terughoudendheid bij de beoordeling van de vraag of een orgaan van een rechtspersoon bij het nemen van een besluit alle in aanmerking komende belangen naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid in acht heeft genomen en daarbij de nodige zorgvuldigheid in acht heeft genomen. Uit de aard van de rechtsbetrekking van de bestuurder tot de rechtspersoon volgt dat een besluit tot ontslag van een bestuurder niet snel in strijd is met de redelijkheid en billijkheid van artikel 2:8 BW. Het geven van ontslag is immers een vergaande discretionaire bevoegdheid van de RvT. Tegen deze achtergrond oordeelt de voorzieningenrechter als volgt.
Het ontslagbesluit is genomen door de RvT, die daartoe op grond van artikel 5 lid 6 van de statuten van Stichting Ronduit bevoegd is. Artikel 10 lid 1 van de statuten bepaalt dat de RvT uit vijf personen bestaat, maar volgens artikel 10 lid 13 behoudt een niet voltallige RvT zijn bevoegdheden. Dat betekent in dit geval dat ook slechts twee nog in functie zijnde leden een dergelijke beslissing mogen nemen.
Lid van de RvT 4 is al drie jaar lid van de RvT en heeft alle van belang zijnde ontwikkelingen meegemaakt. Ook lid van de RvT 5 wordt geacht voldoende op de hoogte te zijn van de situatie die tussen de RvT en de bestuurder is ontstaan. Dat de twee voormalige RvT leden, lid van de RvT 2 en lid van de RvT 3, tijdens de vergadering op maandagavond 14 maart 2022 als “adviseur” aanwezig waren en deze beslissing kennelijk hebben beïnvloed, zoals ter zitting is gebleken, brengt in het voorgaande geen verandering. Het ontslagbesluit is dus door een bevoegde RvT genomen.
Artikel 5 van de statuten geeft onder meer bepalingen over de schorsing en het ontslag van de bestuurder. Daarbij worden geen termijnen genoemd. Er wordt slechts in de leden 5 en 6 bepaald dat de bestuurder in de gelegenheid wordt gesteld zich in een vergadering van de RvT te verantwoorden. De bestuurder heeft gelijk met zijn stelling dat niet is voldaan aan de in artikel 11 lid 4 van de statuten genoemde termijn voor bijeenroeping van de vergaderingen van de RvT van ten minste zeven dagen. Aan die stelling wordt echter voorbijgegaan. De bepaling is opgenomen onder het hoofdstuk, waarin de werkwijze van de RvT wordt omschreven en is dan ook met name bedoeld om de leden van de RvT in staat te stellen aanwezig te zijn op vergaderingen. Daarnaast heeft de RvT de bestuurder de gelegenheid gegeven om zich voorafgaand aan het ontslag tegen het voornemen tot ontslag te verdedigen. De bestuurder heeft daarvan ook gebruik gemaakt door een uitgebreide schriftelijke reactie te geven op dit voornemen. Hij had er ook voor kunnen kiezen om bij de vergadering van de RvT op 14 maart 2022 aanwezig te zijn. Dat heeft de bestuurder niet gedaan. Hij heeft ook niet onderbouwd dat hij nog andere argumenten tegen zijn ontslag had willen aanvoeren, dan die hij in zijn schriftelijke reactie heeft aangevoerd.
De voorzieningenrechter sluit niet uit dat de rechter in een bodemprocedure oordeelt dat het ontslag van de bestuurder geen stand houdt.
Het valt naar het voorlopig oordeel van de voorzieningenrechter echter zeker niet uit te sluiten dat de rechter in een eventuele bodemprocedure zal oordelen dat het ontslag met onmiddellijke ingang van eiser als bestuurder geen stand houdt, omdat dit besluit in redelijkheid niet (op dat moment) genomen had kunnen worden. Dit geldt temeer nu de bestuurder ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit al een kort geding aanhangig had gemaakt tegen het – vooruitlopend op een ontslag – door de RvT genomen schorsingsbesluit van 11 februari 2022. In deze zaak was al een mondelinge behandeling gepland op 17 maart 2022. De voorzieningenrechter licht zijn oordeel als volgt nader toe.
De voorzieningenrechter oordeelt dat het zeer de vraag is of de RvT zich door het ontslagbesluit heeft gericht naar het belang van de stichting, de scholen en de samenleving zoals de Statuten voorschrijven. De bestuurder functioneerde goed en ook met zijn leeftijd en staat van dienst is geen rekening gehouden.
De functie van de RvT is omschreven in artikel 10 lid 1 van de statuten: het toezicht houden op het beleid van het bestuur en de algemene gang van zaken in de stichting. Uit de in het geding gebrachte stukken blijkt dat eiser een vakinhoudelijk goede bestuurder is. Van enig probleem op het gebied van het beleid of de algemene gang van zaken in de stichting is niet gebleken. Eiser heeft onbetwist gesteld dat Stichting Ronduit financieel gezond is, dat de kwaliteit van het onderwijs op de bestuurde scholen in orde is, dat de leeropbrengsten goed zijn, ouders en personeel tevreden zijn en dat het aantal leerlingen stabiel is, met een kleine groei. Ter zitting is door de RvT, in de persoon van RvT-lid 4 , erkend dat de wijze waarop eiser de functie van bestuurder heeft vervuld ook geen (doorslaggevende) rol heeft gespeeld bij het nemen van het ontslagbesluit. Vaststaat dat het gaat om een samenwerkingsprobleem tussen de RvT en de bestuurder. De bestuurder is niet ontslagen vanwege zijn functioneren als bestuurder. Alleen al daarom is het zeer de vraag of de RvT, die toezicht houdt op het college van bestuur, zich door het nemen van dit besluit heeft gericht naar het belang van de stichting, de scholen die door de stichting in stand worden gehouden en het belang van de samenleving, zoals artikel 10 lid 14 van de Statuten voorschrijft. Uit de gedingstukken en het verhandelde ter zitting volgt eerder het tegendeel.
Daarnaast is niet gebleken dat de RvT het belang van de bestuurder, die nu 64 jaar oud is en een lange en gewaardeerde staat van dienst heeft, bij het behoud van zijn baan voldoende in acht heeft genomen.
Het enkele feit dat de bestuurder heeft aangegeven dat het aanstellen van een tweede bestuurslid voor hem niet bespreekbaar is, maakt het voorgaande niet anders.
Dat de bestuurder voorafgaande aan zijn schorsing actief een politieke partij (OPA) en/of de voormalig voorzitter van de RvT heeft geïnformeerd over de situatie bij Stichting Ronduit, acht de voorzieningenrechter op voorhand niet voldoende onderbouwd. Daarbij is in aanmerking genomen dat er – zo heeft de advocaat van de bestuurder terecht opgemerkt – genoeg andere personen op de hoogte waren van de problemen die er speelden binnen Stichting Ronduit, waaronder alle GMR en MR leden, personeelsleden en directieleden. Overigens is – zelfs als de bestuurder de informatie zou hebben doorgespeeld – de vraag of een schorsing of ontslag een redelijke reactie is op het wereldkundig maken van problemen tussen bestuurder en RvT.
Bij het voorgaande acht de voorzieningenrechter ook van belang dat de door partijen zo genoemde ‘stakeholders’ op onderwijsgebied in oktober 2021 – toen de RvT aandrong op een vertrekregeling – niet hebben aangegeven dat zij eiser als bestuurder niet meer zagen zitten, wat RvT-lid 4 ter zitting heeft erkend. Uit de stukken blijkt dat de GMR op 13 december 2021 van mening was dat (de termijn van) het vertrek van de bestuurder schadelijk zou zijn voor de organisatie. Ook het directeurenteam heeft op 14 december 2021 steun uitgesproken voor de bestuurder. In februari 2022 genoot de bestuurder nog steeds het vertrouwen van de schooldirecteuren en van het bestuursbureau. Pas nadat het ontslagbesluit was genomen, heeft een aantal stakeholders kennelijk begrip getoond voor dit besluit.
Een kort geding leent zich niet voor een integrale beoordeling van de uitvoerige standpunten van partijen over de vraag wie het gelijk aan zijn kant heeft wat betreft het ontslag van de bestuurder en de overige verschillen van inzicht tussen RvT en de bestuurder . De standpunten daarover zijn tegenstrijdig en vergen waarschijnlijk nadere bewijslevering.
Gelet op al het voorgaande staat niet op voorhand vast dat de visie van de bestuurder over zijn ontslag onjuist is. Daarom dient hij de gelegenheid te krijgen zijn ontslag in een bodemprocedure aan te vechten. Het is allerminst denkbeeldig dat de bodemrechter tot vernietiging van dit ontslag over zal gaan.
schorsingsbesluit
Door een eventuele definitieve vernietiging van het ontslagbesluit herleeft het verlengde schorsingsbesluit, dat onder meer inhoudt dat de bestuurder de toegang tot alle locaties en gebouwen van de Stichting Ronduit is ontzegd. Schorsing van een bestuurder is een ingrijpende en diffamerende maatregel met verstrekkende gevolgen. Desondanks heeft de RvT eiser , die als bestuurder goed functioneert, met onmiddellijke ingang geschorst. Dit klemt temeer nu de RvT de bestuurder op 20 december 2021 twee opties heeft geboden, te weten: 1) opnieuw onderhandelen over een vaststellingsovereenkomst of 2) mediation en het ontwikkeltraject voortzetten.
De voorzieningenrechter oordeelt dat voordat er mediation plaatsvond, eerst onderling overleg onder begeleiding van een coach of andere externe deskundige had moeten plaatsvinden om hun samenwerkingsprobleem op te lossen.
Stichting Ronduit heeft de voorzieningenrechter ter zitting desgevraagd niet kunnen overtuigen van de noodzaak om betrekkelijk kort daarna al over te gaan tot schorsing van de bestuurder. Het had, mede gelet op de door de bestuurder gemaakte keuze voor optie 2, voor de hand gelegen als partijen die met elkaar een samenwerkingsprobleem hebben eerst in onderling overleg onder begeleiding van een coach of een andere externe deskundige hadden geprobeerd om hun samenwerking te verbeteren en de relatie weer werkbaar te maken. Dat partijen een mediationtraject hebben gevolgd, brengt daarin geen verandering.
Schorsingsbesluit is niet rechtsgeldig omdat het genomen is door een RvT waarvan de benoeming van 2 van de 5 leden met terugwerkende kracht was ingetrokken door de Gemeenteraad van Alkmaar. Terecht wilde de bestuurder alleen in gesprek met een bevoegde RvT.
Overigens merkt de voorzieningenrechter nog op dat het de vraag is of het schorsingsbesluit rechtsgeldig is genomen. Dit besluit is namelijk genomen door een RvT van vijf personen, waaronder RvT-lid 2 en RvT-lid 3] , van wie de herbenoeming op 17 februari 2022, zes dagen na de schorsing, met terugwerkende kracht is ingetrokken. Ten tijde van het nemen van het ontslagbesluit waren dus uitsluitend RvT-lid 5 en RvT-lid 4 volwaardig lid van de RvT.
Bij al het voorgaande is ook in aanmerking genomen dat de bestuurder zich in de van belang zijnde periode terecht op het standpunt heeft gesteld dat hij alleen in gesprek wilde gaan met een bevoegde RvT.
conclusie
Uit al het vorenstaande volgt dat de gevorderde intrekking van het schorsingsbesluit zal worden toegewezen. Als prikkel tot nakoming zal aan deze veroordelingen een dwangsom worden verbonden. In verband met de eisen van proportionaliteit zal deze dwangsom worden gemaximeerd.
Daarnaast zal het ontslagbesluit van 14 maart 2022 worden geschorst, totdat in de nog aanhangig te maken bodemprocedure over de rechtsgeldigheid daarvan is beslist, waarbij aan de bestuurder een salaris van € 9.554,- per maand zal worden toegekend, vermeerderd met vakantiebijslag en overige emolumenten vanaf 14 maart 2022, tot het moment waarop de arbeidsovereenkomst tussen partijen rechtsgeldig is geëindigd.